In deze serie werpen we licht op de herkomst van de namen van de maanden. Hoe komen onze maanden aan hun namen, vanaf wanneer heten ze zo? Dagelijks wordt een maand beschreven en wordt er een bij de maand passende weerspreuk (uit Wikipedia) gegeven. Vandaag deel 5: april.
April is de vierde maand van het jaar in de gregoriaanse kalender, en heeft 30 dagen. In de oud-Romeinse kalender was maart aanvankelijk de eerste maand van het jaar en april dus de tweede.
De herkomst van de naam is onzeker, De naam komt vermoedelijk van het Latijnse werkwoord aperire, dat "openen" betekent. Waarschijnlijk verwijst dit naar de groei van de planten en bloemen in de lente. Een andere theorie stelt dat de naam is afgeleid van een woord dat ‘tweede’ betekent, of van ‘Aperta’, een bijnaam van Apollo. Ook wordt wel een verband verondersteld met apricus, een Latijns woord voor ‘door de zon beschenen’.
De eerste vermelding van de naam april in het Nederlands dateert uit 1240; het woord werd op een woordenlijst Latijn-Middelnederlands aangetroffen. De eerste vermelding in de Lage Landen dateert echter al van de twaalfde eeuw, uit een ridderroman over Sint-Servaas en Troje.
De weerspreuk behorende bij deze maand: Aprilletje zoet geeft nog weleens een witte hoed.
Bron, weerspreuk en afbeelding: Wikimedia
Elke dag het Zoetermeerse nieuws in uw mailbox? Blijf op de hoogte van het laatste Zoetermeerse nieuws en meldt u aan voor onze nieuwsbrief!